Ostende 1 Un hueso tirado en la arena de una isla que no está inmóvil fija es la forma la historia del viento el brote de médula, de piedra el viento se pierde en alta mar ninguna de las olas tiene el mismo tamaño la arena se pinta de rojo bajo el sol sobre la pista de carreras donde se alza el polvo y los cascos en un mismo ritmo golpean los cascos la arena golpean hasta fragmentarla el viento va barriendo por la isla ahí labra sus huellas anteriores: el peñasco en la playa la pista de carreras en la costa la lluvia en el mar. 2 El mar tiene el tamaño del viento y pasa por encima del peñasco que ha labrado el viento para el mar un andarríos camina a lo largo del viento y cuenta con sus pasos las partículas sueltas de arena y las crestas del oleaje arrancadas y los copos del viento arrancados pedazos de una isla que ruedan y reptan, de una isla que se queda inmóvil un momento a la orilla del mar la arena empuja el peñasco los cascos aplastan las piedras el mar lleva el hueso hacia el litoral la arena se enfría en el viento unos copos miden el tamaño de la isla temporal que nace bajo las pisadas de un andarríos fuera del viento por encima del mar. Ostende 1 Een bot ligt in het zand / van een eiland dat niet stilstaat // vast is de vorm / de geschiedenis van de wind / het stuwen van merg en steen // de wind raakt zoek op zee / geen golf heeft dezelfde afmeting // zand kleurt rood in de zon / op de renbaan waar stof opwaait / en de hoeven dezelfde ritmes slaan / de hoeven het zand in stukken slaan // over een eiland loopt de wind / en bewerkt er zijn eerdere afdrukken / het mergsteen van het strand / de renbaan aan de kust / de regen in de zee. 2 De zee heeft de omvang van de wind / en stroomt over op het mergsteen / door de wind bewerkt voor de zee // stenen zijn onzichtbaar voor de zee // een strandloper loopt langs de wind / en telt met zijn stappen / de losse delen van het zand // en de losgewaaide koppen van de zee / en de losgekomen vlokken van de wind // rollende kruipende schuivende stukken / van een eiland dat voor even stilstaat / op de rand van de zee // het zand stuwt het merg / hoeven vergruizelen het steen / de zee draagt het bot naar de kant / het zand koelt af in de wind // vlokken meten de omvang / van een eiland dat tijdelijk ontstaat / onder de voetstappen van een strandloper // buiten de wind / boven de zee. La ventana se entreabre en un hilo y la mesa hasta aquí se quiebra de un golpe y la mesa no está en la ventana sino que se ha movido aquí cerca de mí al pie de la mesa y cae el mantel de la mesa a la luz de la ventana la hoja de madera tan larga como un brazo se curva y una viga se rompe a la altura del codo en el cajón: migajas, unos clips el pedazo de cartón que mantiene la mesa derecha y la ventana abierta un cuadrado que se mueve encima de la mesa toca el suelo de un solo pedazo. Het raam maakt een kier / en de tafel tot hier / breekt / op slag // en de tafel is niet bij het raam / maar hier naast me gaan staan / aan de voet van de tafel / valt het kleed van de tafel // in het licht van het raam / buigt het blad een armlengte / breekt in de elleboog een reep / in de lade: kruimels, paperclips // het stuk karton dat de tafel recht / en het raam open houdt // een schuiven vierkant over de tafel / beent in een stuk op de grond. Pastille de menthe Es la palabra la que miente, no yo, ¿sabes qué —qué tiene que ver eso conmigo? Soy el que siempre desaparece. Soy los gemelos que ella tiene en brazos. Nuestros huesos anclados en necesidad. Nuestra piel se descama en la luz. Nuestro uniforme es abigarrado, nuestros ojos azules. Ambos somos igual de insólitos, sabes. Ambos somos igual de limitados y sostenidos. Nos han sentado en el mismo regazo. Nuestras orejas son pequeñas en el campo. Nuestros dientes alineados. Nuestras uñas son frías, nuestra carne tibia. Una lámpara se inclina sobre la mesa y la deja de pie. La mujer callada en la mesa separa lo que es nuestro y lo que es del lenguaje. Versiones al español, a partir de las versiones en inglés y en francés, de Françoise Roy, en colaboración con el autor Pastille de menthe Het is dit woord dat liegt, niet ik, weet je / wat – wat heb ik er mee te maken? / Ik ben die jongen die telkens verdwijnt. / Ik ben de tweeling in haar armen. // Onze botten gebed in behoeften. / Onze huid verschilfert bij het licht. / Ons uniform is bont, onze ogen blauw. // We zijn allebei even ongewoon, weet je. / We zijn allebei even beperkt en gesterkt. / We zijn op dezelfde schoot genomen. // Onze oren zijn klein in het veld. / Onze tanden staan recht in het gareel. / Onze nagels zijn koud ons vlees is lauw. // Een lamp buigt over de tafel / en laat haar staan. / De zwijgende vrouw aan tafel verdeelt / wat van ons is en wat van taal.
|